In China bestaat er een apart soort verdienmodel: je kan geen kantoor huren om in te werken, maar wel een “kantoorplek” huren om te laten zien dat je werkt. Voor een uurtje of zelfs een hele dag koop je de illusie van productiviteit. Het is een decor, een setting voor sociale media: een glimmend bureau, een laptop die nooit aangaat, een achtergrond voor selfies en video’s die bewijzen dat jij erbij hoort. Niet het werk telt, maar het beeld van werk.
Het is een businessmodel dat perfect past bij de tijdgeest: de economie van het doen-alsof.
Wat verstaan we hier eigenlijk mee?
Het is de vaardigheid om iets geloofwaardig neer te zetten waarvan iedereen eigenlijk weet dat het niet echt is. Je CV een beetje opsmukken, die ene Excel-cursus als “data-analyse” vermelden, in een Teams-sessie knikken terwijl je intussen de was ophangt. We doen het allemaal. Faken is blijkbaar geen afwijking meer, het is de norm aan het worden. Het verschil is dat sommigen er geld mee verdienen – met een verhuurd kantoor als decorstuk – terwijl anderen hun façade gratis en voor niets moeten onderhouden.
Dat klinkt bizar, maar eigenlijk herkennen we het. Literatuur en film hebben het mechanisme al lang doorgrond. In films en romans zien we vaak de huisvader die ’s ochtends trouw vertrekt met zijn aktetas, netjes op tijd, zoals altijd. Tot later blijkt dat hij al maanden geleden ontslagen is. Zijn dagen brengt hij door in parken of cafés, of met een beetje geluk in een openbare bibliotheek, eenzaam of in stilte, maar met één doel: de illusie bewaren voor zijn gezin en omgeving. Werk is niet alleen inkomen, het is ook een identiteit, een rol die je moet blijven spelen.
De grote act!
Zijn enige, maar grootste arbeid is de act: volhouden dat hij nog bij de club hoort. Tragedie, ja. Maar kijk eens rond: hoeveel LinkedIn-profielen zijn niet precies dat, maar dan in perfecte, scherpe beeldkwaliteit en met corporate stockfoto’s erbij?
Ook hier, dichter bij huis, loopt hetzelfde mechanisme. In België wordt de werkloosheidsuitkering voortaan na twee jaar begrensd. In schijfjes, de langdurige onder hen komen binnenkort het eerst aan de beurt. Voor wie twintig jaar buiten de arbeidsmarkt staat, betekent dat straks het einde van een levenslijn. Officieel om “te activeren”, maar in werkelijkheid is het vooral een signaal: wie niet zichtbaar meedraait, verliest zijn plek.
Waarom de samenleving het hen zo lang toegelaten heeft onzichtbaar te zijn, is een andere, misschien nog wel dringendere vraag. Want het frappante is dat velen van hen nooit de moeite hebben hoeven doen om te faken. Het systeem hield hen jarenlang “in rol”, of ze nu nog solliciteerden of niet. Dat faken hoefde ook niet zolang die uitkering hun sociale rol bevestigde. Nu dreigt zelfs dat doek te vallen.
Systemen houden alles in stand…
De hypocrisie is overal dezelfde: systemen die doen alsof werk er altijd is voor wie het maar wil, sociale media die eisen dat je er perfect uitziet, en overheden die façade verwarren met werkelijkheid. Je mag falen, maar dan wel met een fotogenieke glimlach. Je mag werkloos zijn, maar dan wel in de juiste framing: zoekend, actief, hoopvol. Je mag bestaan, maar dan liefst met perfecte plaatjes en met hashtags.
De hypocrisie is compleet. Nadat sociale media eisen dat je eruitziet alsof je succesvol bent, eisen politici dat je eruitziet alsof je solliciteert. Werkgevers eisen dat je eruitziet alsof je enthousiast bent. Of het waar is, doet er niet toe. Je mag ongelukkig zijn, als je het maar goed verpakt. Je mag werkloos zijn, als je maar energie steekt in het simuleren van ambitie. Je mag falen, zolang je er maar een mooie Instagramstory van maakt.
Maar het systeem zal het niet meer bekostigen… dat is het idee… een idee dat vandaag door de vakbonden in vraag gesteld wordt. Ze hebben hun juridische middelen al in stelling gebracht…
Drie varianten op het zelfde thema
We zien drie varianten van hetzelfde verhaal: in China koop je de illusie, in de literatuur acteer je die, en in België wordt er een tijdslimiet op gezet. Maar telkens draait het om hetzelfde: werk is niet alleen economische noodzaak, het is een verhaal dat we elkaar vertellen. Een verhaal dat onze waarde, ons ritme, ons bestaan legitimeert.
Misschien is dat wel de diepere vraag: hebben we werk nodig om te leven, of verhalen over werk om te overleven in de ogen van anderen?
We leven zo in een maatschappij die niet enkel vraagt dat je werkt, maar vooral dat je er uitziet alsof je werkt. Het beeld is blijkbaar belangrijker dan de inhoud geworden. Wie niet meedoet aan dat toneelstuk – geen selfie in een gehuurd kantoor, geen geloofwaardig CV, geen act in het systeem – valt door de mand.
Lang leve de façadecratie
En de absurditeiten stapelen zich op. Nepboekenplanken die je online kan kopen zodat je online-achtergrond “intellectueel” oogt. Virtuele kantoren in de metaverse, waar je avatar koffie drinkt met andere avatars terwijl jij zelf nog in pyjama zit. Een YouTube-kanaal waar mensen werk-geluiden streamen – typende toetsen, krakende bureaustoelen – zodat je omgeving denkt dat je hard bezig bent. Er bestaan zelfs “focus streams” waar je anderhalf uur kan doen alsof je studeert samen met anderen die ook doen alsof.
Misschien is dat wel de ironie van onze tijd: je hoeft geen baan te hebben, als je maar een foto van een baan hebt. Je hoeft geen boeken te lezen, als je maar een boekenplank kan tonen. Je hoeft niet gelukkig te zijn, als je maar het beeld van geluk kan delen.
We leven niet in een meritocratie, maar in een façadecratie.
De echte vraag is dan niet meer: heb je werk? Maar: kan je het voldoende goed faken om door de samenleving als “waardig” gezien te worden?
En zo wordt de ultieme vraag niet: wat doe jij? maar hoe overtuigend doe jij alsof?